Scheikundepractica
Zouten
Practicumboekje voor havo 4
Inhoud
- Inleiding..................................................................................................................................................
- Het maken van een werkplan.................................................................................
- Benodigdheden...................................................................................................
- Stappenplan........................................................................................................
- Proef 1 -Oplossen van zouten................................................................................................................
- Proef 2 - Zouthydraten...........................................................................................................................
- Proef 2 - Het bij elkaar voegen van zoutoplossingen..............................................................................
- Proef 3 - Aantonen calcium- en sulfaationen.......................................................................................
- Proef 4 – Ionen verwijderen.................................................................................................................
- Proef 5 – Welk zout is het (oefenpracticum)........................................................................................
- Proef 6: Eindpracticum - Welk zout is het?...........................................................................................
- Bijlage 1: Werken met de brander.......................................................................................................
- De brander aan zetten......................................................................................
- De brander uit zetten.......................................................................................
- Bijlage 2: Het schrijven van een meetrapport......................................................................................
- Bijlage 3: Voorbeeld neerslagreacties..................................................................................................
Proef 1 -Oplossen van zoutenAls een zout oplost in water laten de ionen van het zout elkaar los en worden zeomringd door watermoleculen. In de oplossing bevinden zich gehydrateerdepositieve en negatieve ionen. Niet elk zout lost goed op in water. De sterkte vanhet ionrooster bepaalt in welke mate de watermoleculen er in slagen om de ionente omringen en los te maken uit het rooster. Als je een oplossing van een zoutverwarmt, verdampt het water. De positieve en de negatieve ionen van het zoutvormen dan weer een ionrooster. Bij dit indampen gebeurt hettegenovergestelde van wat er gebeurt bij het oplossen van een zout. In ditexperiment test je het oplosgedrag van vijf zouten in water.
Onderzoeksvraag: Welke zouten lossen op in water?
De zouten waarmee je gaat werken zijn:
Serie A: koper(II)nitraat, natriumchloride, zinkcarbonaat, kaliumsulfaat en
magnesiumfosfaat.
Serie B: koper(II)chloride, natriumcarbonaat, zinksulfaat, kaliumfosfaat
en magnesiumnitraat.
Serie C: koper(II)carbonaat, natriumsulfaat, zinkfosfaat, kaliumnitraat en
magnesiumchloride.
Serie D: koper(II)sulfaat, natriumfosfaat, zinknitraat, kaliumchloride en
magnesiumcarbonaat.
Serie E: koper(II)fosfaat, natriumnitraat, zinkchloride, kaliumcarbonaat en
magnesiumsulfaat.
Uitvoering
1 De docent of TOA vertelt je welke serie zouten je gaat onderzoeken.
2 Neem een spatelpuntje van een zout en breng dit over in een droge
reageerbuis.
3 Voeg circa 2 cm demiwater (of gedestilleerd water) toe en zwenk
het reageerbuisje
4 Schud de buis stevig. Als het zout niet direct oplost verwarm het
dan in een warmwaterbad (30 - 40 ºC).
5 Noteer je waarnemingen in de tabel op de volgende bladzijde.
Gebruik hierbij de letters g, m of s.
6 Voer onderdeel 2 t/m 5 ook uit voor de overige zouten uit jouw serie
7 Noteer je resultaten ook in de klassikale tabel op het bord.
8 Verwarm de oplossing van een goed oplosbaar zout in een
indampschaaltje. Gebruik een blauwe geruisloze vlam en verwarm
tot de zoutoplossing ingedampt is.
Waarnemingen en conclusies
1 In de tabel staan horizontaal de negatieve en verticaal de positieve
ionen van de zouten vermeld. Noteer je waarnemingen in
onderstaande tabel.
NO 3 – Cl– ....... ....... .......
Cu
2+
Na+
Zn2+
K+
Mg 2
Tabel: Oplosbaarheid van zouten in water
2 Neem de gegevens over van je klasgenoten die andere series
hebben onderzocht. Je krijgt zo een complete tabel.
3 Geef de oplosvergelijking van het oplossen van een goed oplosbaar
zout in water. Kies niet de zoutoplossing die je ingedampt hebt.
4 Geef de indampvergelijking van de zoutoplossing die je ingedampt
hebt.
5 Welke zouten lossen op in water?
6 Bestudeer de gegevens van de vijfentwintig zouten nauwkeurig.
Welke regelmatigheden ontdek je in de tabel?
4 Stop met verwarmen als er geen damp meer zichtbaar is.
5 Laat de erlenmeyer afkoelen en bepaal de massa van de erlenmeyer
met inhoud.
Resultaten
Punt Onderdeel Massa in g
1 De lege erlenmeyer
2 Erlenmeyer + soda
5 Erlenmeyer + soda na
verhitten
a Bereken de massa van het vrijgekomen water en de massa van het
overgebleven Na 2 CO 3 door gebruik te maken van de gegevens uit de
tabel.
______________________________________________________
______________________________________________________
b Bereken het massapercentage kristalwater in soda.
______________________________________________________
______________________________________________________
c Bereken het aantal mol kristalwater en het aantal mol Na 2 CO 3 met
de gegevens van vraag a.
______________________________________________________
______________________________________________________
d Bereken met behulp van een verhoudingstabel en de antwoorden
van vr c de waarde van x in Na 2 CO3∙H 2 O.
______________________________________________________
______________________________________________________
Proef 2 - Het bij elkaar voegen van zoutoplossingen
Bij dit experiment gebruiken we een druppelplaat. Je mag niet met de
punten van de flesjes in de gaatjes van de druppelplaat komen. Laat de
druppel erin vallen van een kleine afstand. Om een beter contrast te
krijgen, kun je een zwart plastic vel onder de druppelplaat leggen.
De meeste zoutoplossingen staan in een bak op tafel. Gebruik
zoutoplossingen die een zelfde kleurstikker hebben.
Onderzoeksvraag: Wanneer zie je een neerslag ontstaan?
Theorie:
We hebben geleerd dat bij het samenvoegen van zoutoplossingen soms
een neerslag kan ontstaan, omdat er een slecht oplosbaar zout gevormd
wordt. Tabel 45A geeft de oplosbaarheid van een groot aantal zouten
weer. Sommige zouten zijn gekleurd, een aantal zijn genoemd in tabel
65B. We onderscheiden een oplosvergelijking van een zout en een
neerslagreactie van een zout. In de neerslagreactie mogen alleen de ionen
vermeld worden die het neerslag vormen. De andere ionen, de z.
tribune ionen, worden niet vermeld.
Tip: In bijlage 3 staat een voorbeeld van hoe je reactievergelijkingen van
neerslagreacties kunt opstellen.
Deel A
Uitvoering:
Voeg in een druppelplaat per vakje een druppel van de genoemde
oplossingen I en II bij elkaar en beschrijf wat er gebeurt.
Nummer Zout oplossing I Zout oplossing II
1 lood(II)nitraat Natriumjodide
2 Magnesiumsulfaat Natriumnitraat
3 Zilvernitraat Bariumchloride
Waarnemingen:
Nummer Wel of geen neerslag Kleur neerslag
1
2
3
Uitwerkingen:
Nummer Aanwezige ionen uit zoutopl. I en II Welk zout is slecht oplosbaar? Formule en naam vermelden Geef de neerslagreactie123
Noteer hieronder de oplosbaarheidstabellen:
Uitwerking:
Nummer Aanwezige
ionen uit
zoutopl. I en
II
Welk zout is slecht
oplosbaar?
Formule en naam
vermelden
Geef de neerslagreactie
4
5
6
7
8
Noteer hieronder de oplosbaarheidstabellen:
Deel C
Uitvoering:
Voeg in een druppelplaat per vakje een druppel van de genoemde
oplossingen I en II bij elkaar en beschrijf wat er gebeurt.
Nummer Zoutoplossing I Zoutoplossing II
9 IJzer(II)sulfaat Koper(II)chloride
10 Natriumcarbonaat Koper(II)chloride
11 Natriumhydroxide Koper(II)chloride
12 Natriumfosfaat Koper(II)chloride
13 IJzer(III)nitraat Koper(II)chloride
Waarneming:
Nummer Wel of geen neerslag Kleur neerslag
9
10
11
12
13
Proef 3 - Aantonen calcium- en sulfaationen
Onderzoeksvraag
Vormen alle calcium- en sulfaationen in water vast calciumsulfaat?
Theorie
In een heldere zoutoplossing komen goed oplosbare zouten voor als
positieve en negatieve ionen. Dit geldt niet voor slecht en matig oplosbare
zouten. De ionen van deze zouten kunnen niet naast elkaar in een
oplossing voorkomen en er ontstaat een neerslag. Maar blijven er toch
nog ionen van het neergeslagen zout in de oplossing achter? In dit
experiment onderzoek je of in een oplossing van het matig oplosbare
calciumsulfaat in water alle calcium- en sulfaationen zijn neergeslagen.
Benodigdheden...................................................................................................
3 reageerbuizen calciumnitraatoplossing (0,5M)
trechter natriumsulfaatoplossing (0,5M)
filtreerpapier natriumcarbonaatoplossing (0,1M)
druppelplaat bariumnitraatoplossing (0,1M)
Uitvoering
o Schenk in een reageerbuis circa 1 cm calciumnitraatoplossing en
circa 1 cm natriumsulfaatoplossing bij elkaar.
o Meng de zoutoplossingen door de buis te zwenken met een
polsbeweging. Er ontstaat een neerslag.
o Filtreer de suspensie en vang het filtraat op in een schone
reageerbuis.
o Doe in twee gaatjes van een druppelplaat een druppel van het
filtraat.
o Voeg resp. toe enkele druppels van een natriumcarbonaatoplossing
toe en een bariumnitraatoplossing.
o Noteer je waarnemingen.
______________________________________________________
______________________________________________________
______________________________________________________
Resultaten
a Geef voor elke zoutoplossing aan welke ionen er in zitten.
Zoutoplossing Aanwezige ionen
Calciumnitraat
Natriumsulfaat
b Maak voor de reactie uit onderdeel 1 een oplosbaarheidstabelletje.
Vermeld de formules van de ionen in de tabel en geef de oplosbaarheid
aan met g of s.
Pos. Ionen/neg.
ionen
Nitraat Sulfaat
Calcium
Natrium
c Geef de bijbehorende neerslagvergelijking en de naam van het
gevormde neerslag.
___________________________________________________________
d Welke ionen zouden er in het filtraat aanwezig kunnen zijn? Maak voor
elke reactie van het filtraat een oplosbaarheidstabelletje. Geef de
bijbehorende neerslagvergelijking en de naam van het gevormde
neerslag.
Aanwezige ionen: ____________________________
Proef 4 – Ionen verwijderen